Terwijl ik de rode trein van Arriva betreed, geven ze Lars opnieuw een boete. Het is de tweede keer deze week dat ik van een anonieme passagier in een ongewillige toehoorder verander. De conducteur vraagt en Lars dreunt stotterend antwoorden op. Met een gemaakt glimlachje op zijn gezicht print de conducteur de bon uit en overhandigd hem aan Lars. Voordat hij Lars de rug toedraait, geeft hij een kneepje in een van zijn magere schouders. Ik hoor hoe Lars hardop allerlei losse klanken uitstoot, niemand lijkt er een touw aan vast te kunnen knopen. Sommige medereizigers staren hem wat schaapachtig aan. De meeste mensen zijn inmiddels gewend aan Lars. Die mensen pik je er zo tussen uit. Ze kijken niet op of om van hun mobieltjes, boeken of aantekeningen. Ik veeg mijn neus aan mijn mouw af en kijk naar buiten door het smerige raam. Mijn ogen prikken.
Om de reis van Groningen Europark richting Leer minder triest te doen laten lijken, heb ik een functionele routine ontworpen. Ik plaats mijn vouwfiets tegen de blauwe klapbanken, groet Lars en neem plaats op een stoel. Mijn rugtas leg ik op de stoel naast mij neer. Ik recht mijn rug, zak vervolgens weer wat ineen en plant mijn gezicht op de palm van mijn hand, een paar centimeter van het raam af. De momenten waarop ik de vlakheid van het Groninger land weet te waarderen zijn eenvoudig. Ze bestaan enkel voort door deze routine. Een ree die oversteekt, lammeren die onwetend achter pas geworden moederschapen aanlopen, de schotse Hooglanders even verderop en zo nu en dan een oudere man en vrouw die het slingerende fietspad volgen. De dingen die een leven hier verdraagzaam maken, bestaan uit simpele beelden vanachter een smerig raam.
De conducteur is klaar met de controle van een handjevol mensen in de trein en loopt naar de rode leren stoelen even verderop, waar hij plaatsneemt. Lars gooit het laatste restje bier in het halve literblik achterover. Waarom ze een jongen zonder thuis een boete geven, begrijp ik nog steeds niet. Wat valt er te halen bij een jongen als Lars? Ik vraag mij af wiens adres hij opgeeft, bij wie de rekeningen op de mat ploffen. Zijn ouders misschien? Een betrokken zuster? Een tweelingbroer die met zijn vrouw en kinderen in een statig huis woont, ergens in Hoogezand? Op sommige momenten wil ik Lars in mijn armen nemen, hem sussen en dingen zeggen als dat het wel goed komt. Maar daar heeft Lars niets aan. Lars heeft niemand nodig. Ondanks zijn kwetsbaarheid, doet hij wat hem goed dunkt. In dat opzicht is hij daadkrachtiger dan ik.
Lars stapt nooit uit. Hij blijft zitten tot de laatste halte. Ik ben hem eens gevolgd om te kijken of mijn vermoeden klopte. Mijn moeder leerde mij dat je niets hard kunt maken totdat je de feiten met eigen ogen heb gezien. En daar zat ik. Mijn handen klam en mijn voorhoofd vochtig. Ik keek hoe het blauwe bordje met Zuidbroek uit het zicht verdween en stapte voor het eerst in mijn leven, in Leer uit. In Leer stapte ook Lars uit. Hij rookte een sigaret en nam evenals ik de eerste trein terug. Niemand stapt in Leer uit om de eerstvolgende trein terug te nemen. Ik denk dat Lars mij door had. Maar hij leek zijn stille observator het niet kwalijk te nemen.
Of het nu winter of zomer is, Lars is er altijd. Vandaag is het hartje zomer, de lucht voelt aan als een zware deken. Ik ben blij dat de stoelen in de tweedeklas van stof zijn. Op zulke dagen is het moeilijk loskomen van leren stoelen, alles plakt. Kleding en huid aan stoel. Lars is er vandaag niet. Ik merk dat ik mij zorgen maak en raak geagiteerd door de angst die dit teweeg brengt. Lars is onderdeel geworden van de routine waarin ik mijn vouwfietsje tegen de blauwe klapbanken plaats, hij er al zit en mij aankijkt zonder mij echt te zien. Voordat ik plaatsneem op een muffe stoffen stoel, groet ik hem altijd. Het lijkt hem niet uit te maken of mensen hem nu wel of niet groeten. Maar ik kan nu niemand groeten. Het is drukker dan anders. Ik kan niet uit het raam kijken. Nors neem ik plaats naast een oude vrouw met opgekamd haar. Onder stil protest heeft ze haar tas van de stoel naast zich afgehaald. Ze is wat gezetter dan ik. Nu ben ik niet erg gezet, maar mollig genoeg om te constateren dat dit niet ideaal is.
De volgende dag is Lars er opnieuw niet. Ik vraag mij af of ik iemand moet aanschieten, de conducteur misschien? Zouden ze weten wie ik bedoel, over wie ik het heb? Gelukkig kan ik vandaag naast het raam zitten en is het niet druk. Ik besluit te wachten.
De dag erop regent het. Geen Lars.
De vijfde dag, voor het weekend, kan ik een zucht van opluchting slaken. Ik zit al even wanneer Lars hijgend binnen komt. Hij lijkt een sprintje te hebben getrokken. Toch ziet hij er frisser uit dan anders, zijn haar gekamd, zijn veters geknoopt en zijn jas dicht geritst. Als hij de volgende keer maar op tijd komt. Ik schenk hem een bemoedigend knikje. Hij lijkt het niet op te merken en kijkt langs mij heen. In stilte maken we een afspraak. Dit niet weer.
Op maandag stap ik de trein in. Lars zit er al. Hij is op tijd. Terwijl ik hem groet, kijkt hij mij aan. Ik heb even de angst dat hij een conversatie zal beginnen, maar hij wendt zijn blik alweer af en zakt wat onderuit. Naast hem op de grond staat een sixpack met bier. Naast het bier, ligt de wikkel van een verorberd broodje. In zijn hand heeft hij een zak pinda’s. In gedachten keur ik het goed. Ik ben blij om te zien dat de jongen eet. Ik zag hem niet eerder eten.
Na een paar minuten in stilte te hebben doorgebracht, is daar ineens de spoorwegpolitie en een medewerker van de Albert Heijn To Go, vergezeld door twee conducteurs en een grote herdershond. Ze vragen Lars om op te staan. Wanneer Lars niet reageert en door blijft eten, pakken ze hem onder zijn oksels beet en tillen hem omhoog. Een magere jongen van zijn stoel lichten, vergt niet veel kracht. Zelfs niet van een krachteloos meisje als ik. Ik word onrustig, maar wil niet laten merken dat ik een stille bondgenote van Lars ben. Lars laat zich meevoeren uit de coupé terwijl ze hem bevragen: ‘ Waarom hij is weggelopen zonder zijn boodschappen bij de Albert Heijn To Go te betalen en hoe hij denkt dit te gaan oplossen?! ‘ Lars reageert niet. De automatische deuren van de trein schuiven open. Net voordat de trein zou vertrekken, stappen de vijf mannen en de grote herdershond uit.
Met een verslagen gevoel kijk ik Lars na. Voordat het clubje mannen en de hond uit het zicht verdwijnen, werpt Lars een blik achterom. Ik steek mijn hand aarzelend op vanachter het smerige raam. Ik weet dat we zojuist afscheid hebben genomen en als achterblijver graai ik gretig in de zak met pinda’s.