Skip to main content

,,Kom op!”, zegt mijn wederhelft. Het is tijd om eruit te gaan. Je kunt niet de hele dag in bed blijven liggen. Het is elf uur en ik lig nog steeds in bed. Mopperend gooi ik de dekens van mij af. Mijn lijf voelt aan als pudding.

,,Wat heb je met de dokter over de medicatie afgesproken?” ,,Een verhoging”, mompel ik.  ,,Okay. Allemaal prima, maar vandaag gaan we naar buiten.”

Ik moet helemaal niets, denk ik. Toch trek ik mijn jas aan. Samen fietsen we richting de Heemtuin. Na die paar dagen in bed merk ik dat mijn conditie behoorlijk achteruit is gegaan. Of misschien is het de medicatieverhoging. Het maakt ook niet uit. Puffend en zwetend komen we aan, of nu ja, ik. Mijn wederhelft ziet er nog aardig fris uit.

We duwen een willekeurig hek open. Het valt met een harde knal achter ons dicht. Mijn schoenen zuigen zich vast in de modder. Voor het eerst in dagen voel ik ruimte in mijn borstkast. Ik haal diep adem en laat de frisse lucht mijn longen vullen.

,,De schapen zijn verdwenen”, merk ik op. ,,Ja.”, zegt mijn wederhelft. ,,Hun baan zit erop.” Ik denk even aan mijn toekomstige baan. Aan alles wat er straks van mij verwacht wordt. Ik schud mijn hoofd. Niet nu.

Er is werkelijk niemand in de Heemtuin. Na een fikse wandeling langs oude eikenbomen, tulpenbomen, brandnetels, en enkele laatbloeiers, schuifelen we de kas naar binnen voor een kop thee. Een vrouw van een jaar of veertig komt onze kant op gelopen. Ze heeft kort blond haar en een vrolijk, blozend gezicht. ,,Zo, wat mag het zijn?”, vraagt ze.

,,Lente graag”, zeg ik. De vrouw slaakt een zucht en schudt haar hoofd. ,,Ja”, zegt ze. ,,Kon dat maar. De herfst is mooi. Maar ik word er altijd zo triest van. Over enige tijd gaan we in het donker naar het werk en komen we in het donker thuis”, zegt ze fronsend.

,,Gelukkig hebben meer mensen last van een herfstdip. Voor mij werkt het altijd goed om veel leuke dingen te plannen. Dan is het zo voorbij”. ,,Ja”, zucht ik. ,,Doe mij maar een kop thee dan. Voor nu.”

Wanneer ze terugkomt, schotelt ze mij een koek voor die ik niet had besteld. ,,Tegen de dip”, zegt ze stralend. Haar vrolijkheid irriteert mij en ik heb geen honger. Zodra ik dan toch een hap neem, proef ik de lente. ,,Bah. Die vrouw had gelijk”, zeg ik. ,,Proef eens”. Ik breek de koek in twee stukken.

Op de weg terug koop ik in de supermarkt een felroze orchidee. Ik had mij voorgenomen nooit meer een orchidee te kopen. Ze zijn moeilijk. Ze gaan altijd dood bij mij. Ik zet de felroze orchidee op het bureau in de kamer. Een beetje lente in huis, al is het voor even.

Laura Mijnders

1991, Hardenberg. Zoekt, schrijft 's nachts tussen de bomen door. Tattoomevrouw, afgestudeerd Ervaringsdeskundige in de Zorg en ernstig fan van de Muppets.

Leave a Reply