Als meisje uit de lagere klasse droomde ik van een paar dingen. Eens in mijn leven de opera bezoeken, lang kunnen studeren, een keer een all inclusive vakantie meemaken, een paar dwerggeitjes bezitten, een varkentje kopen dat ik Henk kan noemen en schrijver worden. Vandaag wordt aan een van die dromen gehoor gegeven.
In de ontvangsthal hangen mijn beste vriend en ik onze jassen op. Ik kijk mijn ogen uit. De hoge plafonds, de enorme kroonluchter in het midden van de trap, de vele ornamenten, ouders met prachtig geklede pubers in hun kielzog. Wanneer ik mijn ogen dicht doe, waan ik mij even in de zeventiende eeuw. Wie zou ik geweest zijn? Zou ik ook in die tijd een arme sloeber zijn geweest? Of zou ik elk bal hebben bijgewoond en de vriendelijke iets verlegen gastvrouw gespeeld hebben?
Na een drankje in de lobby, waar iedereen flink bekeken wordt, stap ik met trillende benen het balkon op. Niet van blijdschap, maar omdat we driehoog blijken te zitten en dat verdomd hoog blijkt te zijn. Mijn beste vriend vertelt mij dat we eigenlijk heel gunstig zitten. ,,Vroeger, zegt hij, was het heel gewoon dat mensen van de balkons naar beneden pisten en spuugden. Hoe hoger je zat, hoe duurder de kaartjes.” De man naast ons beaamd dit lachend. God, wat een geluk. Maar naar beneden kijk ik voorlopig niet.
Ondanks mijn harde werk en toekomstplannen, blijf ik mij op de een of andere manier toch altijd misplaatst voelen tussen het elitaire volk dat doorgaans zo’n opera als deze bezoekt. Tegelijkertijd is het maar wat lachwekkend. Dat uitgerekend mijn beste vriend en ik een kaartje konden kopen, hebben we geheel te danken aan onze eigen verdiensten. En ja, ook een beetje dankzij de korting die de studentenpas opleverde.
Wanneer de lichten uitgaan, begint Don Juan, die bekend staat als een legendarische vrouwenversierder, te zingen. Ik sluit mijn ogen en voel mij even volkomen gelukkig.
Tijdens de pauze keren we terug naar een lobby op de tweede verdieping. Ik vraag mij af of ik ooit in zo’n theater zal komen te staan, en of ik het dan zou durven. Ik lach alle mensen die ons met een ongezonde nieuwsgierigheid bekijken vriendelijk toe. In gedachten steek ik een middelvinger naar ze op. Ik mag hier ook gewoon zijn.
Een paar dagen later moet ik zelf optreden. Dit keer tijdens een diner in een verpleegtehuis. Ik vind het geweldig. De ouderen zijn voornamelijk gefocust op hun bord. Wanneer ik tussen het voorgerecht en het hoofdgerecht door vertel dat ik een gedicht schreef over de liefde en hoe snel relaties in gewoontes kunnen veranderen, steekt midden in de zaal een omaatje haar vuist resoluut omhoog. ,,Absoluut!” roept ze. De zaal barst in lachen uit en ik denk nee. Honderd keer liever hier dan in de Stadsschouwburg. Hier ben ik gewoon Laura, in plaats van het middenstandsmeisje dat ik nastreef.