Skip to main content

We zitten aan een plakkerig tafeltje en drinken bier.
,,Hoe gaat het nu met je?”
,,Och, afgezien van dit slootwater, prima.”
Hij klokt het als een professional naar binnen.
,,Hoe was het in Afrika?”
Hij zegt niets. Na een tijdje haalt hij nonchalant zijn schouders op.
Zijn handen trillen en ik ontdek een nieuw trekje om zijn mond.

,,We hebben een dochter gekregen. Dominique.”
,,Er was een doopfeest.”
,,Ik weet het”, zeg ik en ik neem een flinke slok bier.
,,Kerkbanken zijn gewoon niets voor mij.”
Hij snuift.

Het is vreemd om mijn neef, de dominee, in een café te zien. Met mij nota bene, de antichrist zelve, volgens de meeste familieleden. Waar hij zich als puber zorgen maakte over waar het heen moest met alle ongelovigen in de wereld, maakte ik mij zorgen over dierenrechten, drank, tentamens en een gebrek aan slaap. Ons hele leven zijn we even oud geweest, ook al voelde dat nooit zo. We waren allebei onverantwoordelijk op onze eigen manier.

,,Ik zag dat je wat nieuwe tatoeages heb laten zetten.”
,,Klopt.”
De barman vraagt ons of we nog een keer hetzelfde willen.
Ik knik.
,,En een schaaltje pinda’s graag”, zegt mijn neef gauw.

,,Ik denk erover om ook een tatoeage te laten zetten.”
,,Wat?”
,,Ja.”
,,In Afrika heb ik meer geleerd over symboliek en betekenisgeving. De mogelijkheid om op een permanente manier je overtuiging tot uiting te brengen met een symbool op je lijf……….Dat is ook de reden dat ik je belde.”
,,Je wilde vragen of…..?”
Je een goede tatoeëerder kent.

Ik bekijk mijn neef nog eens goed. Hij ziet er vermoeider uit dan vijf jaar geleden. Alsof iets in het leven hem wakker heeft geschud, of misschien is het gewoon de vermoeidheid die ontstaat tijdens het zorgen voor een pasgeboren dochter.

Ik geef hem wat namen en na een tijdje nemen we afscheid.

Ik voel mij vreemd. Ontheemd. Jarenlang was ik de vreemdeling in mijn familie. Ik kreeg verjaardagskaartjes met daarop ’troostrijke’ lappen tekst, rechtstreeks uit de bijbel geciteerd. We troffen elkaar soms op een bruiloft, soms op een begrafenis. Dat was het wel. Instinctief wist ik al op jonge leeftijd dat je, ondanks het feit dat je met elkaar verwant ben en er hetzelfde bloed door je aderen stroomt, je hier nog niet naar hoeft te handelen. Ik schiep mijn eigen familie van vrienden en verre kennissen, waarmee ik ten strijde trok. Voor de dieren. Of misschien meer nog voor mijzelf.

Na een week besluit ik hem op te bellen. ,,Als je wilt, kan ik met je mee, hoor ik mijzelf zeggen.
,,Kom je dan eerst hier langs?”, vraagt mijn neef.

Diezelfde dag nog ligt er een kaal wezentje op mijn schoot. Ik weet niet goed wat ik ermee aan moet, maar het wezentje krijst en strekt haar armpjes naar mij uit. Daar, zie ik voor het eerst wat we werkelijk zijn. Onbeholpen wezens, net als zij.