Deel 1
,,Paracetamol? Medicijnen? Ondergoed? ”
We gaan niet meer dan vier dagen weg. Toch moet ik het zeker weten.
,,Ik ben een volwassen man, ik weet heus wel hoe ik een tas moet inpakken.” Demonstratief zet ik mijn handen in mijn zij. Zwijgend blijven we zo een tijdje tegenover elkaar staan. Ik ben de eerste die toegeeft. En ik baal ervan.
,,Ik weet het”, zeg ik. Ik probeer je te helpen. Ik loop op hem af en druk mijn voorhoofd tegen zijn borst aan.
Terwijl we zo blijven staan, denk ik aan de laatste keer dat ik kampeerde. Ik was acht en vond het verschrikkelijk. Mijn ouders waren net gescheiden. We lagen in een tweepersoons tentje, mijn beste vriendin en ik. Ze vertelde mij verhalen over een meisje dat in het meer -dat maar een paar meter van onze tent vandaan lag- verdronken zou zijn. Haar geest zou op de camping rondwaren. Mijn hele lijf sidderde. Mijn vriendin lachte en mompelde iets over hoe goedgelovig ik was. Ik was zo bang dat ik ’s nachts de tent niet meer uitdurfde. Dit resulteerde in een van de ongemakkelijkste situaties uit mijn leven; diezelfde nacht nog plaste ik na jaren zindelijk geweest te zijn, in bed.
Ik durfde haar, noch haar moeder iets te zeggen. Het stonk in de tent en de kou die zich onder mij verspreidde, trok dwars door mijn pyjama, mijn lijf in.
De volgende dag had ik mijn verhaal klaar. Iets met een spierziekte. Terwijl mijn vriendin de hele camping liet weten van het incident, rende ik naar het toilet, waar ik mij stilletjes tegen een van de muren omlaag liet zakken. Ik leerde hoe een hekel hebben aan kamperen ontstaat. Ik leerde dat huilen voor watjes is.
,,Gaat het?” Hij legt een paar vingers onder mijn kin en drukt deze zachtjes omhoog. ,,Niets bijzonders. Ik dacht aan vroeger.”
De volgende dag staat Remy braaf om acht uur voor onze deur te toeteren. Schiet op, gebaart hij. Ik wenk hem naar binnen. Hij schudt zijn hoofd. Ik besluit om naar hem toe te lopen. Met een fronsend gezicht draait hij zijn raampje open. ,,Geen tijd voor koffie?” vraag ik hoopvol. ,,Als we niet op tijd weggaan, hebben we straks geen goed plekje meer voor onze tent”, zegt hij. Ik knik. Remy trommelt met zijn vingers op het stuur. ,,Goed. Dan zullen we opschieten. ” Gejaagd ruimen we de kofferbak in. Ik ga achterin, zodat ik mijn ogen nog even dicht kan doen. Het gemoedelijke gefluister tussen mijn man en Remy, doet me in een diepe slaap wegzinken.
Nadat we zo’n anderhalf uur hebben gereden, stopt de auto. Ik knipper met mijn ogen. ,,Even roken”, zegt mijn man. ,,Moeten jullie ook een broodje? vraag ik. ,,Iets te drinken?”
Mijn man werpt me een betekenisvolle blik toe na het zien van de paniek in mijn ogen. ,,Lief, we gaan enkel kamperen. Stop voor een dag met zorgen. Geniet. Ontspan.”
Deel 2
Ik kijk toe hoe de jongens in het zonnetje van hun sigaret staan te genieten. Als puber had ik een bepaald ontzag voor rokende mensen. Ik zag ze vanuit de schoolkantine staan achter de lange ramen. Ze scholen enkel onder de luifels, bij regen, bij sneeuw of bij een hittegolf. Dat maakte het stoer, ze verstopten zich niet.
Op sommige dagen stelde ik mij voor dat ik zelf een sigaret vasthield. Ik oefende voor de spiegel door een pen naar mijn mond te brengen. Ik stelde mij de kringetjes voor die na het uitademen om mijn hoofd zouden dansen en ik besloot dat het mij goed stond.
Mijn vriendinnen maakte mij bang toen ik over mijn beslissing vertelde. ,,Weet je wel dat heel veel mensen moeten kotsen na hun eerste sigaret?”, zeiden ze. Dat argument heeft mij enkele dagen tegengehouden, tot ik in een opwelling bij een tankstation mijn eerste pakje sigaretten kocht. Kotsen deed ik niet. Ik was gelijk verkocht. Ik was nu stoer.
,,Zullen we weer gaan?” De jongens drukken hun sigaret uit. We stappen de volgeladen bus weer in. Na ongeveer een half uur rijden we Leeuwarden in. We spotten het eerste bordje: ‘Welcome to the Village’, rechtdoor. Ik voel mij als een klein kind, dat de spanning in haar borst kan horen bonken en van de opwinding bijna een klein beetje in haar broek plast.
Verderop volgen opnieuw een aantal bordjes. ‘Rechts! Links! Rechtdoor!’ En opeens is daar een oase van groen. We rijden via een Aqua Zoo, waar de zeehonden zichzelf hoorbaar de baas achten, stapvoets op de camping af. Vlak voor de campingwinkel worden we tegengehouden. ,,Jullie kunnen hier niet verder met de auto.”
,,Moeten we dan dat hele pokke end sjouwen? We hebben spullen voor elf man bij ons!” ,,Tja.” De jongen haalt zijn schouders op. ,,Dat zijn de afspraken die ik doorgekregen heb.” Mokkend rijdt Remy zijn auto de berm in. ,,Prima. Dan zet ik hem hier zo lang wel neer.”
,,Vanaf hier is het ook niet zo lang meer lopen hoor”, zegt Arianne. ,,Hoe lang ongeveer?” ,,Vijftien minuten misschien?” ,,Godver.” Remy’s gezicht staat op onweer. ,,Het moet dan maar.” Remy trekt de achterdeuren van de bus open en langzaam beginnen we met uitladen. Een partytent van acht bij vijf. Vier paar tweepersoonstenten. Een plastic tuintafel en vier bijbehorende stoelen. Een koffiezetapparaat. Het is inmiddels warm en het zweet loopt over mijn rug. ,,Jij houdt wel van kamperen hé?”, lachen een paar. ,,Wacht, maar”, zegt Remy. ,,Straks zullen jullie er blij mee zijn.” ,,Goed, als we de spullen nu een beetje over de kruiwagen en het steekkarretje verdelen?”
Wat volgt is een stoet van ellendige mensen die achter elkaar aan sjokken. ,,We zijn er bijna”, roept Arianne. Na een tijdje wijst ze. ,,Daar! Daar staan de tenten van Shanty en Lex.” We smijten de spullen nog net niet neer en trekken eerst wat halve liters open.
– Wordt vervolgd –