We zaten met z’n drieën in de kamer, mijn moeder ging als eerste. De vrouw in de witte jas boog zich over mijn moeder heen. Haar assistente hield een spiegeltje vast. Mijn broertje stond tot ergernis van de assistente op.
Dat deed hij altijd. Als mijn broertje zenuwachtig was, stond hij op en liep de kamer rond alsof hij hem grondig inspecteerde.
Ik hield zijn hand vast. Met een dun stemmetje vroeg hij mij tenslotte of ik eerst wilde. Dus ik ging eerst, je draagt als eerstgeborene nu eenmaal een soort van verantwoordelijkheid met je mee. ,,Pas op elkaar”, had mijn moeder ooit gezegd. En ondanks dat mijn broertje doorgaans stoerder was dan ik, hadden we elkaar nodig. Dat wist ik als oudste.
De stoel met mijn moeder kwam na een paar minuten weer piepend omhoog. Nu schuifelde ik richting de stoel. Mijn maag kneep zich samen. De vrouw in de witte jas stopte allerlei glimmende instrumenten in mijn mond, haar borsten wiebelden daarbij heen en weer. Ik wilde overkomen alsof het een makkie was. Dus concentreerde ik mij zo hard op de poster die op het plafond hing dat ik stopte met ademen.
Na de behandeling moesten we in een hoekje gaan zitten terwijl de assistente een soort piepschuimen beugel met vloeistof in onze monden stopte. Mijn moeder vertelde ons dat de vloeistof fluor heette en dat het goed voor je was. In haar ogen lag een warme blik, ik voelde dat ze trots was op haar kleuters, die niet klaagden, maar de boel gelaten ondergingen. We voelden ons echter vernederd, mijn broertje en ik. Kwijlend met een plastic bekertje onder onze kin zaten we tegenover elkaar in de kamer.
Weer thuis speelden we samen met de poppen. Mijn broertje reed met een Barbie auto over de pop die tot tandarts was gedegradeerd. Hier waren we helden.
Toen ik naar Zuidbroek verhuisde, moest ik opzoek naar een nieuwe tandarts. Via internet vond ik een nieuwe tandarts in Veendam, maar hier hing geen poster op het plafond en hier keek geen broertje toe vanaf de zijlijn. Ik realiseerde mij nu hoezeer ik mijn broertje miste en dat ik hem waarschijnlijk meer nodig had gehad, dan hij mij.
Een week geleden meldde de tandarts in Veendam dat hij ermee zou stoppen. Hierna verwijderde hij mijn tandsteen. Hij schoot hierbij soms wat uit naar mijn tandvlees. We spraken geen woord verder, zwaaide elkaar na afloop gedag en ik schuifelde met de weeïge smaak van bloed in mijn mond weer naar buiten. Ik bedacht mij dat hij mij nooit een hand had gegeven.
Toen ik weer buiten stond, voelde ik mij wat verloren. Terwijl ik naar de trein richting Zuidbroek liep sms’te mijn broer. Zouden broertjes het weten wanneer een volwassen zus hen nodig heeft?
’s Avonds kwam hij langs. En weer voelde ik dat verbond en dat ik hem nodig had. Wij samen tegen de tandartsbarbies. Wij tegen de wereld.