Skip to main content

Ik vond hem tussen twee enveloppen van de Belastingdienst in. Mijn handen trilden. Sinds ik uit huis ben gegaan op mijn zeventiende, ben ik bang voor post.
Het schijnt dat meer mensen hier last van hebben. Het zou een stoornis zijn.

Zo ging ik eens op huisbezoek bij een cliënt in Stadskanaal. Hij had een bad vol met ongeopende post. Sinds 1995 bewaarde hij ook alle kranten. Dat mocht niet, zei de gemeente. Het was gevaarlijk. In elke kamer lagen stapels. In de slaapkamer konden we geen voet meer zetten. Dus sliep hij in de woonkamer. Ik schreef mijn naam en telefoonnummer op een geel notitieblokje en gaf hem een tweedehands mobieltje met twintig euro beltegoed. Mijn stagebegeleider had hoop, maar hij belde nooit.

Nu zijn het vooral de enveloppen van de Belastingdienst die de angst voor iets dat groter is dan ikzelf, doet groeien. De ansichtkaarten van bekenden, de uitnodigingen voor de postcodeloterij. Het idee dat mensen je weten te vinden, dat instanties weten waar je woont, dat ze iets van je mogen willen.

Ik houd de ansichtkaart die ik tussen de enveloppen vond in mijn handen en ga voor de spiegel staan. Ik leg de kaart neer en besluit eerst om een verdwaald puistje uit te knijpen. Vervolgens pak ik de kaart weer op en draai hem om.

,,Bedankt voor de mooie CD. Groeten, Paps.”

Het is precies zesenzeventig dagen geleden dat ik voor het laatst mijn vader sprak. Ik had hem een week geleden een CD toegestuurd, voor zijn verjaardag. Ik blijf de kaart omdraaien. Op de voorkant staat een koe. Vroeger stuurde hij kaarten met katten op de voorkant, maar sinds ik naar een dorp in Groningen ben verhuisd, zijn het koeien geworden. Mijn vader zei wel eens dat je in alles een bepaalde mate van logica kunt ontdekken wanneer je maar bereid bent deze te zien. Hij zei ook dat logica nodig is, anders ontbreekt het de mens aan houvast.

In het begin zag ik dit aan voor de waarheid. Regels zijn er om te helpen. Later besefte ik mij dat deze opvatting tot een enkele regel was geworden voor mijn vader. Zo leefde hij. Ingemetseld met regels. Toen ik vijfentwintig werd ontdekte ik dat juist al die regels verwarring met zich meebrengen. En daarom praten we nu niet met elkaar. De ansichtkaarten vormen de enige uitzondering. Gelukkig.

Ik vraag mij af wat mijn vader bezig houdt. Of hij vaak aan mij denkt. Ik vraag mij af of ik vaak aan hem denk. Ik denk te weten dat het zo is. Dat we elkaar beide missen, maar dat je elkaar soms tijdelijk moet missen om eraan herinnert te worden waarom je van elkaar houdt.

Ik zet een pot thee en vraag of mijn man beneden komt. Ik laat hem de kaart zien. ,,Lief”, zegt hij. De kat gaat op de enveloppen van de Belastingdienst liggen. Ik open ze morgen wel.