,,Ik heb het al tegen mijn zus gezegd, wanneer ik kom te overlijden, krijg jij mijn postzegelverzameling. O, en wat oude munten.”
We zitten tegenover elkaar bij de haard. Ik kijk mijn oude vriend lang aan. Het voelt alsof mijn knieën in brand staan, maar zodra ik ze ook maar even van de haard wegdraai is daar de kou van het absurd grote huis waar hij in leeft. Het woord ‘overlijden’ blijft tussen ons in hangen. Abrupt stokt er iets in mijn keel. Ik spoel het weg met een slok thee.
Toen ik veertien was stelde ik mijn eerste testament op. Terwijl de meeste meiden van mijn leeftijd hun bh’tjes opvulden met toiletpapier, hun nagels in felle kleuren lakten en uitgingen in de hoop diezelfde avond nog ontmaagd te worden, bracht ik hele dagen op mijn kamer door. Binnen was er geen ruimte voor paniek. Binnen was mijn domein. Hier had ik de controle. Mijn raam keek uit op een pleintje met een speeltuin die ’s avonds dienstdeed als een hangplek voor jongeren. Soms zette ik een cd van de metalband Death op. Het rode radiootje zette ik dan voor het open raam neer, het volume vol open, waarna de jongens buiten hun duimen omhoog staken. Het leverde een aantal aanbidders op.
Op een dag hadden ze gevraagd of ik naar buiten kwam. Eentje had een fles Jack Daniels omhoog gehouden. Ik had hevig met mijn hoofd geschud, de luxaflex gauw naar beneden getrokken. Mijn broer had altijd vreselijk om mij gelachen; hoe wist een zusje dat altijd binnen zat zoveel valentijnskaarten te bemachtigen?
Mijn oude vriend kijkt mij verwachtingsvol aan. ,,Nou, wat denk je ervan?” Ik slik. ,,Ik ben er heel blij mee”, zeg ik gauw.
Terwijl ik naar huis fiets voel ik een waas van onzekerheid opsteken. Ineens vraag ik mij af aan wie ik het straks allemaal weer moet nalaten. Mijn kostbare boeken, wat goud, wat zilver. De dieren. Een fauteuil die inmiddels al honderd jaar in het bezit van de familie is. Hoe moet dat straks, wanneer ik wegkwijn in een tehuis, wachtend? Wie draagt er zorg voor mijn kostbaarste bezittingen na mijn overlijden? Opeens vraag ik mij af of dit de reden is waarom mensen kinderen nemen, om nog wat aardigheid te hebben aan hun bezoek, maar ook om hen iets na te kunnen laten. Zo leven ze toch nog door, door hun kinderen.
Die avond kan ik niet slapen. Naakt ga ik voor de boekenkast staan. Ik laat mijn vingers over hun kaft glijden. Ik leg een hand op mijn buik, vraag mij af of ik er iets in zou moeten laten groeien. Ik herhaal de mantra die ik mijzelf sinds kort heb opgelegd. ,,Ik heb vertrouwen, ik heb vertrouwen, ik heb vertrouwen.” Er zal een nicht komen. Een vriendin met kinderen. Een neefje.
Voor alles is een tijd en een plaats, had mijn psychiater ooit gezegd. Voor het eerst geloof ik haar.