Skip to main content

Vannacht droomde ik dat ik weer in mijn flatje woonde. Ik droom regelmatig dat ik op plaatsen terugkom, alsof iets in mij ze toch niet helemaal los kan laten. Er was een buurtfeest, dat ik samen met een buurman had georganiseerd. Iedereen was er: de Somaliërs met hun helderwitte tanden, de benedenbuurman die eigenlijk ergens anders woonde en uitkeringsgeld wilde opstrijken, de buurvrouw van twee flatjes verderop met haar korzelige hondje en haar eeuwige felroze lippenstift. Toen ik uiteindelijk wakker werd was het bed nat van het zweet.

Inmiddels is het ruim twee jaar geleden dat ik stad verruilde voor dorp. Alle dagen gaan de dingen hier hetzelfde. Soms ontsnapt er een hond, staat de brug open, wordt er een kat overreden of is er container die niemand komt claimen. Het zijn die dingen die het leven leefbaar maken. Er is hier de tijd, het is simpel; het mag hier mislukken. In Assen was er altijd iemand die mijn leven in de gaten hield, het was te vol, te veel, tenminste, zo voelde het.

Veel mensen waren pessimistisch geweest toen ik mijn verhuizing aankondigde. ,,Zou je dat nou wel doen, je bent zo een stuk verder weg van je familie en vrienden”, zei mijn beste vriendin tegen me. Ze wreef hierbij goedbedoeld over mijn arm, alsof er iets opzat wat er van afgewreven kon worden. Mijn hele leven waren mensen angstiger geweest voor mijn leven dan ikzelf.

En dus stelde ik hulptroepen samen, negeerde alle zorgen en stapte op uit het leven dat ik in vijftien jaar zo zorgvuldig had opgebouwd. Er was hier geen plaats meer voor mij. Ik zei de drie mannen die vastgeplakt leken te zitten aan de bar op de hoek gedag, ik lachte de buren met een meewarig lachje toe terwijl ik ze het beste wenste, ik bracht de laatste geleende dvd’s terug naar de videotheek en dacht, sommige films dienen nu eenmaal niet uitgekeken te worden.
Een paar dagen geleden belde mijn beste vriendin. Of het nog steeds beviel daar in Zuidbroek? En of ze met oud en nieuw bij ons langs kon komen? Ik wist niet goed wat ik moest zeggen. In een paar jaar was ik een vreemde geworden voor de mensen uit mijn oude leven.

Twee dagen later stond ze op de stoep, koffer in haar hand, een samengeperst lachje over haar gezicht uitgesmeerd. Ze omhelsde mij terwijl ze over mijn schouder nieuwsgierig rondkeek. ,,Jullie wonen hier best aardig”, zei ze. ,,Ik weet het. Wacht maar tot je het uitzicht hebt gezien.” Gauw schonk ik twee glazen wijn vol en trok haar mee naar de achtertuin.

,,Mooi”, zei ze. ,,Wel wat kaal. Hebben jullie geen last van de aardbevingen hier?”

Een fles later hadden de katten zich naast ons op de bank genesteld. ,,Je lijkt hier gelukkig”, lispelde ze lachend.
,,Zuidbroek heeft mij geleerd hoe ik mijzelf moet zijn”, lispel ik terug.