Skip to main content

Hij wees naar buiten. ,,Het is een prachtige dag.” We keken. De rillingen liepen over onze iele lijven. ,,Jullie hebben nu de tijd om met je opdracht bezig te gaan.”

Onze leraar was een imposante man. Zware, donkere wenkbrauwen, een rond brilletje op het puntje van zijn scheve neus. Menig leeftijdsgenoot vreesde hem. Je zorgde als leerling wel dat je het in ieder geval tijdens deze les goed deed, al was het alleen al om te voorkomen dat hij naast je kwam staan en je fluisterend toe zou spreken, zijn warme adem in je nek, de snor die op en neer bewoog, het speeksel dat van zijn lippen spatte.

Ik ging samen met Eline op pad. Zij was de bioloog van ons tweeën, ik had meer op met geschiedenis. Een powerkoppel. We waren niet populair, kaapten alle goede cijfers weg.
Eline sloeg het plastic mapje open. ,,Eikenblad.” Ik had in mijn jeugd nooit wat geleerd over bomen. Mijn broer en ik leerden onze borden leeg te eten, te helpen met klusjes in huis en niet in hondendrollen te stappen. En dat was genoeg.

,,Ik heb verderop een eik zien staan”, zei ze. ,,Een heel rijtje zelfs.” Eline draaide zich om. Ze was even groot als ik, droeg een explosie van sproeten op haar gezicht en armen. Op een bepaalde manier was ze schitterend, maar ik was een van de weinige die haar zag voor wat ze worden zou. Tussen de gevallen bulten geel en groen, zochten we het mooiste blad uit. ,,Voorzichtig”, zei Eline. ,,We willen hem niet beschadigen.” Ik stopte hem tussen het boek dat we meegenomen hadden.

,,Okay, what’s next?” ,,Wilg.” ,,Ik zou niet weten waar……”
Eline wees. ,,Daar bij het water. Daar groeien ze graag.” Verderop liep een stoet leerlingen over het fietspad. Sommige schopten tegen verdwaalde colablikjes, anderen rookten een sigaret.

,,Hier ligt bloed”, zei een van de leerlingen uit de stoet ineens. Ik keek. Ook aan mijn voeten lag een groepje druppels, dat zich leek te bewegen naar waar Eline stond. Eline keek naar beneden. De groep druppels mondde aan haar voeten uit in een kleine plas. Er klonken opgewonden stemmen. Een jongen die had staan roken wees nu. ,,Op het bankje.” We zagen een roerloze gestalte, diep weggestopt in zijn jas. De jongen en Eline gingen als eerste.

,,Meneer? Meneer?” ,,Misschien moeten we iemand halen”, zei iemand. De hele groep verzamelde zich om het bankje. Meneer Veensma kwam op een drafje op ons afgehold, zijn dikke buik schudde wild heen en weer.

Hij legde een hand op de schouder van Eline, die haar hand naar de gestalte uit wilde steken. ,,Niets aanraken! Gaan jullie maar gauw naar binnen.” Niemand bewoog. ,,Nu”, siste hij. ,,Meneer de Lange vangt jullie wel op.” Zweetdruppels gleden langs de zijkanten van zijn neus. Onder het bankje zag ik een naald glinsteren.

Die dag leerde niemand iets over bladeren. We leerden over oorzaken, verbonden voorzichtig een conclusie aan de dood.