Deel 1
,,Zou je dat nu wel doen?’’ Beide mannen staren me ongelovig aan. ,,Ja, ja. Als we eenmaal lopen komt het wel goed. Vertrouw me nu maar.’’ ,,Oké, zelf weten.’’ Jeffrey haalt zijn schouders op. Samen met de buurman staart hij me na. ,,Wij gaan zo vissen hoor!’’
Keurig loop ik met alle drie de honden over de stoep. Ik moet en zal lopen. Ik heb de hele week tentamens gemaakt en kan werkelijk geen letter meer zien. Groen, dat heb ik nodig. Frisse lucht. En dieren om me heen.
Ken je die momenten waarop het lijkt alsof je van een afstandje naar jezelf kijkt? Nu we samen op de stoep lopen, ervaar ik zo’n moment. Het is geen gezicht. Een Leonberger pup (met te grote poten voor zijn slungelige lijf) die constant loopt te trekken, één oud hondje met staar dat onafgebroken snurkgeluiden maakt en overal tegen aanloopt en een angstige chihuahua die eigenlijk helemaal geen zin heeft in dit drukke gedoe. Enfin, ik heb mijn plan getrokken. We lopen.
Na een paar minuten door de buurt gelopen te hebben, komen we aan bij het aardappelveld van de boer. Het is hier een mijnenveld aan hondendrollen. Even niet opletten kost je al gauw een uur schrobben.
,,DJ, zit!’’ Ik besluit de oudste als eerste los te laten. ,,Zeus, jij ook, zit.’’ Natuurlijk. Mijn hond doet alsof hij me niet hoort. Hij heeft er een hekel aan als de dingen anders lopen dan normaal en uit nu op deze manier zijn ongenoegen. ,,Zeus, kom op!’’ Hij gaat zitten, zij het met weinig overtuiging. Goed, nu de pup nog. Er hangen kwijlslierten aan zijn bek. Hij gaat meteen braaf zitten. Zodra ik de lijn losmaak, stuift hij er vandoor. In zijn vlucht naar voren loopt hij de kleinere honden weliswaar omver, die hem even geagiteerd nakijken, maar dat mag de pret niet drukken.
We lopen al een tijdje langs de slootkant aan de rand van het aardappelveld wanneer ik ineens ‘plons’ hoor. Ik denk eerst dat het een kikker is. Maar wanneer ik een blik naar achteren werp, zie ik onmiddellijk dat er twee honden missen. Godverdomme, godverdomme! Nee toch? Het allerkleinste hondje, mijn dommertje, loopt zenuwachtig langs de slootkant heen en weer. Hij piept alsof zijn leven er vanaf hangt. Ik weet genoeg.
De slootkant is te stijl voor de honden om er zelf uit te komen. Ik vrees dat er maar één ding op zit. Ik ben beide honden inmiddels uit het oog verloren en hoor alleen nog het paniekerige gesnurk van de oude blinde. Ik laat me op mijn billen zakken en ga schuivend de helling af. Mijn hart bonst in mijn keel. O god, het gesnurk is gestopt! En die grote zie ik ook nergens meer!
Zonder verder nog na te denken spring ik in de sloot. Ik ben me niet langer bewust van mijzelf, het enige waar ik aan denk is dat ik die kleine blinde en de pup moet zien te vinden.
Deel 2
Ik sta tot aan mijn navel in het water. Mijn laarzen zakken weg en ik moet moeite doen om mijn voeten op te tillen en verder te kunnen lopen. Paniekerig duw ik riet en andere rotzooi opzij. Goddank, verderop zie ik hoe de grote pup zijn enorme poten op de kant heeft gelegd. Hij piept alsof zijn leven ervan afhangt, maar ik heb andere prioriteiten…..Waar is die blinde? Verdomme, straks is hij verdronken! En dat is dan mijn schuld. Hoe moet ik dat in godsnaam aan Jeffrey vertellen? Ik zal me de rest van mijn leven schuldig voelen. De vriendschap zal kapot gaan. Ik duw nog wat riet en gras opzij en hoor tot mijn pure vreugde ineens een hevig gesnurk. Ik moet goed kijken voor ik het kleine hondje ontwaar tussen alle troep. ,,DJ! Goddank, DJ!’’ De tranen rollen over mijn wangen, vermengen zich met angstzweet en slootwater. Ik til het arme beestjes uit het water, hij trilt van de schrik. Ik houd hem stevig tegen me aan. Door het water dat in zijn krullerige haar is getrokken, voelt hij een stuk zwaarder aan. Ik til eerst hem op de kant, hijs dan mijzelf uit de sloot. Het gaat met grote moeite, want ik zak steeds weer weg in de modder op de bodem van de sloot. Ik moet meerdere keren kracht zetten voor ik op de kant kan kruipen.
Dan wend ik me tot de grote pup. Ik schuifel op mijn billen naar hem toe en pak de hond bij zijn nekvel. Ik trek zo hard als ik kan, de pup spartelt tegen, krijst het uit van de schrik. ,,Kom op jongen! Kom op!’’ De pup probeert mee te helpen, tevergeefs. Na drie keer met brute kracht aan zijn nekvel getrokken te hebben, krijg ik hem op de kant. Onmiddellijk schudt hij zich uit. Kroos en modder vliegen alle kanten uit, ook recht in mijn gezicht. Maar het kan me niets schelen. Beide honden leven. Ik laat me achterover vallen op de kant. Sla een zucht en begin dan keihard te lachen.
Maar het duurt niet lang voor ik opeens een nieuwe plons hoor. Wel verdomme, de pup is er weer ingesprongen! Doodleuk zwemt hij een tijdje rond, totdat hij het zat is en er weer uit wil. Dat lukt natuurlijk niet. De andere honden kijken gelaten toe. Opnieuw trek ik uit alle macht aan het nekvel van de pup. Deze keer rent hij snel de wal op naar de andere honden.
De terugtocht is vreselijk. Mijn laarzen piepen van het water, het is in de voering en zolen gaan zitten. Mijn haar en gezicht zitten onder het kroos en zowel de honden als ik zijn zeiknat. De stank is ondragelijk. Wanneer ik de schuttingdeur naar de tuin van Jeffrey openduw komen de buurman en hij beide niet meer bij van het lachen. ,,Ik zei toch dat ze in de sloot zou belanden’’, zegt de buurman.
Ik ben helemaal klaar met deze dag.