Skip to main content

We zijn in de stad blijven hangen met een stel Ieren. Elk jaar probeer ik dit te voorkomen en elk jaar mislukt het jammerlijk. Ik sta naast mijn man die in sneltreinvaart ook naar de stad is gesjeesd. In elke hand woont zo langzamerhand een glas wijn. Toch vind ik het nodig om een nieuwe te bestellen. ,,Joh, je hebt nog”, zegt mijn man. ,,Och, dan heb ik maar weer een glas op voorraad”, grap ik dapper. De Ieren lachen. Ze werpen mij voor de voeten dat Nederlandse meisjes gek zijn. Volgens hen hebben we echter wel fantastisch lange benen. Ik lach. Ik wend mijn blik af. Aandachtig kijk ik naar de meisjes die voorbijlopen. Het is mij nooit zo opgevallen, die lange benen. Mijn man kijkt op zijn horloge. ,,We moeten zo gaan, wanneer we de laatste trein willen halen.” Ik graai mijn spullen vanonder de statafel vandaan. Ik neem afscheid van de Ieren, schreeuw hoeveel ik van ze houd en sla een arm om mijn man heen. God, wat ben ik blij dat hij er is.

,,Wil je nog wat eten?”, vraagt hij op het station.
,,Doe mij maar wat patat. Zal ik buiten blijven wachten?”’
,,Nee, ga maar mee naar binnen.”
Gearmd lopen we de Burger King binnen. Het is druk.
,,Heb je aan alleen patat echt voldoende?”
,,Ja”, zeg ik. ,,Liefje?”
,,Ja?”
,,De dominee is overleden vandaag.”
,,Als in je neef de dominee?” Ik knik. Mijn ogen lopen vol, maar ik weiger te huilen, niet hier. Waarom heb je mij niet gebeld? Ik weet het niet. Ik kon het gewoon niet geloven.
,,Och, meisje toch!” Hij slaat zijn armen om mijn schouders. ,,Gaat het een beetje?”
,,Ik houd zoveel van je”, fluister ik gesmoord.
,,Weet ik toch.”
,,Patat en een hamburger”, roept de puberjongen achter de balie.
,,Dat is voor ons!” Gretig pakt hij de papieren zak aan. Kom, we gaan snel naar de trein. ,,Wanneer is de begrafenis?”, vraagt hij.
,,Weet ik nog niet.”
,,Oh. En jij? Wat ga je doen?”
,,Zijn testament staat nog op mijn computer, ik had alleen niet verwacht dat ik het zo snel al zou moeten gaan uitvoeren.”
,,Laten we afspreken dat ik je help waar ik kan, oké? Probeer nu maar wat te eten.”

De patat smaakt mij niet. Toch lukt het om ze een voor een naar binnen te proppen, de alcohol vraagt erom. Ik veeg mijn vettige, zoutige vingers aan mijn spijkerbroek af.
,,Zul je me de volgende keer bellen?”, vraagt hij.
,,Ik zal het proberen. Het spijt mij, zeg ik. Ik wilde het alleen proberen op te lossen. Dit was niet de beste beslissing. Ik probeer uit te vinden hoe het verder moet.”

Op het station pakken we onze fietsen uit het rek. Ik kijk naar alle Nederlandse vlaggen waaraan een rugzak bungelt. ,,Het is goed zo”, mompel ik. ,,We redden het wel.”

Laura Mijnders

1991, Hardenberg. Zoekt, schrijft 's nachts tussen de bomen door. Tattoomevrouw, afgestudeerd Ervaringsdeskundige in de Zorg en ernstig fan van de Muppets.

Leave a Reply