,,Ik zei toch dat je hem niet kunt vertrouwen. Je moet hem ook gewoon aan de lijn doen.’’
,,Normaal gesproken gaat het prima. Wist ik veel dat dit zou gebeuren? Jij doet hem toch ook nooit aan de lijn?’’ Met tranen in onze ogen keken we elkaar aan. Ik dacht aan de hond. Onze hond, die nu met zijn tong uit zijn bek op een vreemde, kille tafel lag, aan de mensen die op het punt stonden om in hem te gaan snijden.
Het gebeurde op een zaterdagochtend. De hond pieste content tegen de heg van de buren, deed zijn behoefte op zijn vaste stekkie. Terwijl ik mij bukte om de nog warme substantie in een plastic zakje te wurmen – het meest onderdanige moment in een dag -, spurtte de hond er ineens vandoor. Ik hoorde het snelle trippelen van zijn nagels op het trottoir, het gehijg dat steeds verder weg klonk. Terwijl de hond richting straat spurtte, hoorde ik hoe verderop iemand zijn motor startte. Mijn adem stokte.
Wat er daarna gebeurde is vaag. Er klonk een afschuwelijk gepiep, het gekrijs van een buurman in paniek. Ik stond stokstijf aan de stoep genageld. Voelde mijn lichaam koud worden. ,,O god, o god!’’ De buurman stapte in paniek zijn auto uit. ,,O god. Wie laat er dan ook godverdomme zijn hond op straat lopen!’’ De tranen sprongen in mijn ogen. Verman je Laura. Nu handelen. Nu handelen. Ik knielde bij het beestje neer. Hij knipperde met zijn ogen, alsof hij niet kon geloven dat uitgerekend hem dit was overkomen. ,,Hij moet naar de dierenarts. Nu. Kun je rijden?’’
De buurman knikte. Terwijl de buurman mijn man ging halen, nam ik het slappe lijf van de hond in mijn armen. ,,Niet doodgaan alsjeblieft. Iedereen mag dood, echt iedereen, behalve jij’’, fluisterde ik.
De rit naar de kliniek leek oneindig. De hond jankte bij elke hobbel in de weg. ,,Janken is goed’’, zei de buurman meer tegen zichzelf dan tegen ons.
Volgens de dierenarts had de hond vreselijk veel geluk gehad. Alleen zijn achterpootje was gebroken. Er zouden twee pennen ingezet worden. ,,Goddank’’, zei de buurman. ,,Zie je wel, ‘t komt allemaal goed.’’ Voor het eerst besefte ik mij wat er was gebeurd. Ik barste in huilen uit. Kon niet meer stoppen. Voor het eerst besefte ik hoezeer de hond deel was gaan uitmaken van ons gezin.
Na anderhalf uur kwam de arts onze kant uit gelopen. Mijn ogen waren opgezet van het huilen. ,,Het is goed gegaan. Maakt u zich geen zorgen. Hij ligt nu uit te slapen.’’
Daar lag hij, met zijn tong uit zijn bek. ,,Hij zal hier nog twee nachten moeten blijven.’’ Ik snoof zijn geur op, liet mijn sjaal bij hem achter.
Bij het afrekenen schrok ik mij wezenloos. Wat is een leven waard? Ik haalde mijn pinpas door de gleuf, wist dat ik voor hem het brood nog uit mijn mond zou sparen, dat mensen raar zijn en dat onvoorwaardelijke liefde bestaat.