Skip to main content

Foto: Joram Krol
@Rumble Events SuperFight Zuidbroek

Nadat een van de jongens mij voor de zoveelste keren had uitgescholden, vond ik het genoeg. Nog nooit eerder was het zo stil in mijn hoofd geweest als toen het haakje van de gemeenschappelijke schoolkapstok een gat in zijn achterhoofd boorde – ook al ben ik na de krak weggerend en heb ik niet meer omgekeken -. De jongen in kwestie kwam een week lang niet op school. Ik was doodsbang dat hij me zou verraden, maar hij sprak er met niemand over. Schaamte of erecode. Beide prima. Ik begreep inmiddels wel dondersgoed waarom jongens vechten. En waarom meisjes dat vaker zouden moeten doen.

Toen enkele jaren later een poster dan ook aankondigde dat er een Boksgala in Zuidbroek zou gaan plaatsvinden, aarzelden we geen moment. Hij, een blauwe maandag karate, en ik; een eenmalig schoolincident, voelen ons op de één of andere manier verbonden met volstrekt onbekende mannen en vrouwen in een ring. Met mensen die iets ondergaan. Een oergevoel.

We zoeken een plekje zo dicht mogelijk bij de ring. Een jongen met tatoeages, baard en een koptelefoon op leunt met zijn armen losjes over elkaar tegen een afzetting aan. Hij lijkt totaal niets van de omgeving mee te krijgen, is een en al bonk focus. Sommige roepen zijn naam. ,,Max, Max, hier!’’ Hij hoort ze niet.

Voor ons is het slechts een avondje vermaak. Er is een winnaar, er is een verliezer. Meer niet. Voor hem betekent het zijn leven. Iets dat je waarschijnlijk alleen kunt begrijpen wanneer je zelf vecht.
Na een kwartiertje dimt het licht. Meteen veranderd er iets in de atmosfeer, het is verstikkend, opwindend. Een man in pak stapt door de rood-witte touwen.

,,Dames en heren! Een applaus voor…….’’ Ik dwaal af. Ik verwachtte kerels met stierennekken en kuiten als bootwerkers. Maar in plaats daarvan komen er twee elfjarige meiden een voor een de catwalk op. Er is iets met vuurwerk en opeens dreunt de schelle stem van AC/DC frontman Brian Johnson mijn oren binnen. Iemand vertelde me ooit dat vechters die opkomen, hun eigen nummers kiezen. Ik kan het elfjarige meisje en AC/DC niet rijmen, merk hoe bevoordeeld ik hier heen ben gegaan. In mijn ogen, ondanks het opgroeien in een kroeg, is vechten vooral iets wat mannen doen. Vrouwen praten. Maar deze twee elfjarige meiden slaan elkaar helemaal verrot. Nadat de eerste bel heeft geklonken, keren ze beide terug naar hun hoek. De trainer in de blauwe hoek masseert de nek van zijn pupil. De ander krijgt zo te zien een fikse preek, ze heeft al een flink aantal klappen moeten incasseren. Er gaat in de rondes die erop volgen niemand knock out. Het meisje in de blauwe hoek wint.

Max daarentegen, komt op met een nummer van André Hazes op de achtergrond. Van alle nummers die je kunt kiezen, koos hij juist deze. Relaxt loopt hij richting de ring. Alsof het normaal is. Alsof er helemaal niemand staat. Alsof we niet bestaan.

Er klinkt een hoop boegroep wanneer Max zijn tegenstander opkomt. Hoewel ik gekomen ben om een goed gevecht te zien, – lees bloed en knock-outs – wil ik onmiddellijk mijn moederlijke armen om de tweemeterlange tegenstander heen slaan, hem zeggen het publiek te negeren, de ander net als anders thuis verrot te slaan. Toch zet ik mijn geld in op Max. Uit het publiek kan ik opmaken dat dit zijn thuishaven is. Zijn mensen, zijn provincie, zijn territorium. De bel voor de eerste ronde klinkt. Er gaan mensen op hun stoelen staan, ze schreeuwen zijn naam. ,,Gas geven Max! Kom op! Denk om je dekking!’’ Mensen van alle lagen in de bevolking schreeuwen alsof hun eigen leven ervan afhangt.

Na een tijdje begin ik het dan eindelijk te begrijpen. Het is alsof ik het gevecht in slow motion zie, de vuisten en trappen die lichaamsdelen raken, het terugveren van een klap op bepaalde spieren, de druppels zweet die rondvliegen, de zwaartekracht die ze op de vloer doet neerkomen. Deze jongens houden zich niet bezig met publiek, met wat anderen van hen denken – tenminste, wanneer die lange het boegeroep weet te negeren -, ze leven beide compleet in het moment. Hoewel ik ‘vechten’ in eerste instantie altijd associeerde met geweld, met woorden als ‘overwinning’ en ‘negatief’, is het alles behalve dat. Je kunt het zien wanneer je naar Max kijkt. Om te winnen moet het stil zijn in je hoofd. Moet er niets zijn. Alleen jij, nu, in dit moment.

In de derde ronde slaat de uitputting toe. De jongens lijken soms om elkaars schouders te hangen, als oude makkers die een slokje teveel op hebben. Hun koppen rood, hun huid vol afdrukken van de ander. Max wint uiteindelijk het gevecht. Na het verplichte nummertje foto’s verlaat hij het podium. Een ingetogen glimlach op zijn gezicht. De rest van de avond zie ik hem niet meer. De man die de stilte beheerst, neemt hem met zich mee.

Inmiddels is het pauze en ik raak in gesprek met een aantal mensen die aan een VIP tafel zitten. Een van de mannen vertelt me over het aankomende en laatste gevecht. Twee meiden. Een ervan is een bekende van hem. Hij neemt een slok van zijn bier. Het licht dooft. ,,Zie je dat meisje in de blauwe hoek? Ze heet Jasmijn. Twee jaar geleden kreeg ze nog te horen dat ze kanker had. Vorig jaar had ze de laatste chemo. Ze had geen wenkbrauwen meer. Haar haren kwijt. Sinds ze schoon is heeft ze elke dag getraind en nu staat ze een jaar later hier.’’ Ik bekijk het meisje met de liefelijke bloemennaam met hernieuwde interesse. In eerste instantie denk ik dat haar tegenstander het gevecht zal winnen. Maar niets is minder waar. Jasmijn heeft het gevecht vanaf de eerste ronde in haar broekzak en wint. Jasmijn. Het symbool voor de Heilige Maagd Maria. Jasmijn, vanaf nu het symbool voor doorzettingsvermogen, voor onuitputtelijke kracht.

***

Laura Mijnders

1991, Hardenberg. Zoekt, schrijft 's nachts tussen de bomen door. Tattoomevrouw, afgestudeerd Ervaringsdeskundige in de Zorg en ernstig fan van de Muppets.

Leave a Reply